
Uit het arrest van 6 februari jl. volgt dat er aantal redenen ten grondslag ligt aan deze ommekeer in de rechtspraak. Allereerst oordeelt de Hoge Raad dat een vof een afgescheiden vermogen heeft en dat de Faillissementswet met betrekking tot de verhouding tussen de vof en haar vennoten niet meer bepaalt dan dat de aangifte tot faillietverklaring van een vof ook de naam en woonplaats van de vennoten dient te vermelden. Volgens de Hoge Raad kan hieruit niet worden afgeleid dat het faillissement van de vof ook het faillissement van haar vennoten met zich meebrengt.
Ten tweede oordeelt de Hoge Raad dat de invoering van de wettelijke schuldsaneringsregeling (afgekort: WSNP) meebrengt dat vennoten die een WSNP-verzoek hebben ingediend, niet zonder meer failliet verklaard dienen te worden, indien het faillissement van de vof wordt uitgesproken. De behandeling van het verzoek tot faillietverklaring wordt immers geschorst, indien er een verzoek tot toelating tot de WSNP is ingediend. Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat het in strijd is met artikel 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces) om een vennoot privé failliet te verklaren, zonder dat ten aanzien van hem afzonderlijk is verzocht om een faillissement en zonder dat is onderzocht of hij ook in persoon verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
Kortgezegd heeft het arrest van de Hoge Raad dus tot gevolg dat, indien een schuldeiser het faillissement van een vof en haar vennoten wil aanvragen, deze schuldeiser het verzoekschrift tot faillietverklaring ook afzonderlijk moet richten tot de vennoten. De rechtbank zal dan onderzoeken of ook ten aanzien van de vennoten afzonderlijk aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan. Het kan het dus voorkomen dat een vof failliet wordt verklaard, maar (een van) de vennoten niet. Vaak zal in geval van een faillissement van een vof het faillissement van de vennoten onvermijdelijk zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn.
Dit artikel is geschreven door oud-medewerker Maartje van der Beek