
Recreëren doen ze namelijk niet, wonen wel al is dat niet permanent maar gedurende een seizoen. Is dit toegelaten of moet daar handhavend tegen opgetreden worden? De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State – verder: “Afdeling” – heeft hier in november 2017 een uitspraak overgedaan.
Wat speelde er?
Door burgemeester en wethouders (B&W) van Steenbergen waren aan eigenaren van zomerhuizen lasten onder dwangsom opgelegd vanwege bewoning van de zomerhuizen in strijd met het bestemmingsplan. Van permanente bewoning was in dit geval geen sprake. Het ging om de vraag of sprake was van ‘één huishouden’.
Huishouden
In het bestemmingsplan is bepaald dat het verboden is de zomerhuizen te gebruiken voor permanente bewoning. Een zomerhuis wordt omschreven als: “elk ter plaatse aanwezig woonverblijf, geschikt en bestemd voor niet permanente huisvesting van één huishouden”. Het begrip huishouden is hierin niet gedefinieerd.
B&W hebben voor de uitleg van het begrip huishouden aansluiting gezocht bij de definitie in de Van Dale. Deze houdt in: “een of meer personen die in vast verband samenleven”. Daarnaast hebben B&W naar eerdere uitspraken van de Afdeling verwezen waarin geoordeeld is dat het samenwonen van seizoenarbeiders niet gelijk gesteld mag worden met een huishouden omdat het samenleven niet wordt gekenmerkt door continuïteit en onderlinge verbondenheid.
Samenlevingsverband
Er moet dus gekeken worden of er sprake is van een vast samenlevingsverband tussen de verschillende bewoners. Aanknopingspunten kunnen daarvoor zijn dat ze familie zijn of een affectieve band hebben. Een ander aanknopingspunt is dat ze ook gezamenlijk en op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben, dus het adres waar ze daadwerkelijk en de rest van het jaar wonen. Er wordt namelijk op het park niet permanent gewoond, hetgeen ook niet toegestaan is. Als dat ‘hoofdadres’ gedeeld wordt, zou een gezamenlijk huishouden aangenomen kunnen worden. Dat blijkt in de praktijk maar weinig voor te komen.
Gevolgen
Gevolg is dat tegen zowel het permanent wonen in de zomerhuisjes als tegen de bewoning door seizoenarbeiders kan worden opgetreden. In dit geval waren dwangsommen van € 15.000,-- per huisje opgelegd. Dat kan dus aardig in de cijfers lopen wanneer meerdere huisjes (van dezelfde eigenaar) op deze wijze gebruikt worden en daartegen opgetreden wordt door B&W van de betreffende gemeente.
Advies
Over het algemeen kan gesteld worden dat permanente bewoning van recreatiewoningen niet toegelaten is. Een uitzondering daargelaten waarbij meestal sprake is van persoonlijk overgangsrecht c.q. een persoonlijke gedoogsituatie. Als sprake is van het bewonen van recreatiewoningen door seizoenarbeiders, is vooral van belang wat in het bestemmingsplan geregeld is en welke begrippen en definities gehanteerd worden.
Karin Huisman is oorspronkelijk auteur van dit artikel. Karin is niet meer werkzaam bij Stellicher.